Op een mooie Pinksterdag...
Nee, niet Leen Jongewaard, maar ene Willem. Zijn achternaam weten wij niet en ook niet waar en wanneer hij geboren werd. Ik bedoel die Willem die "Madocke maecte", zoals hij zelf in de inleiding schreef, en die ons rond 1260 het onvergetelijke Middelnederlandse epos "Van Den Vos Reinaerde" schonk.
Zelf bedacht had hij zijn antropomorfe antiheld niet. Hij had hem gepikt uit nog oudere Franse versies van de "Roman de Renart", die wederom terugging op de klassieke fabels van Aesopus en Phaedrus.
Nu hoert, hoe ic hier beghinne
Het was in eenen tsinxen (Pinkster)daghe,
Dat beede bosch ende haghe
Met groenen loveren waren bevaen.
Nobel, die coninc hadde ghedaen
Sijn hof crayeren over al,
Dat hi waende, hadde hijs gheval,
Houden ten wel groten love
Doe quamen tes sconinx hove
Alle die diere, groet ende cleene,
Sonder Vos Reynaert alleene.
Hi hadde te hove so vele mesdaen,
Dat hire niet dorste gaen....

Het was dus op een mooie Pinksterdag op het hoogtepunt van de Middeleeuwen, dat de Koning der dieren zijn hofdag hield. Onder een stralend meizonnetje zat Nobel de Leeuw de bijeenkomst, die zijn rol als souverein moest onderstrepen, plechtig voor. Alle dieren die een klacht wilden indienen konden bij hem terecht - en ze verschenen inderdaad allemaal - behalve één: Reinaert de Vos.
Die zag de bui namelijk hangen, want alle klachten gingen over hem. De verkrachting van en de moord op de maagdelijke dochter van Haan Cantecleer (een mals jong kippetje, zoals iedereen zal begrijpen) had van de schelm Reinaert een misdadige outcast gemaakt. Hij wist wat hem te wachten stond en verkoos het om zich uit de voeten te maken, vooral toen hij vernam dat Bruun de Beer en Tybeert de Kater met een dagvaarding namens de vorst naar hem op zoek waren. De uitreiking van het koninklijk bevel mislukte.

Ik zal nu voor het eerst uit de doeken doen wat er op die mooie Pinksterdag werkelijk gebeurde, voordat Reinaert uiteindelijk voor de Koninklijke rechtbank werd geleid.
Reinaert had overhaast zijn burcht verlaten en zocht het dikste struikgewas op dat hij maar kon vinden. Tijd om te eten of proviand mee te nemen had hij niet gehad, en zijn maag knorde van de honger. Het was nog geen tijd voor paddestoelen of bessen; er viel dus ook niets te eten behalve jong blad en sappig groen gras - maar een vos is natuurlijk geen geit.
Hij overdacht zijn zonden - en vooral ook zijn kansen: daar was hij natuurlijk een vos voor - maar met een knorrende lege maag valt er niet zoveel te bedenken.
Toen hij achterover leunde om naar de lucht boven hem te kijken (alsof uitgerekend een schurk als hij inspiratie van boven kon verwachten) hoorde hij naast zich iets over het mos schuivelen. Hij keek met één oog omlaag, voorzichtig om een mogelijke prooi niet op te jagen, en zag een vreemd dier bij zijn achterpoot zitten. Het was bruin, had bolle ogen en een grote muil - niet bepaald een schoonheid dus - en alsof dat ding nog niet lelijk genoeg was zat ook nog zijn hele lijf onder de wratten. Het is dat Reinaert nooit de Bijbel gelezen had, want anders was hem vast het verhaal van Lazarus te binnen geschoten.
"Wie bent u?" vroeg de lelijkerd, terwijl hij langs de achterpoot van Reinaert omhoog gluurde.
Reinaert dacht razendsnel na, en hele reeksen scenario's schoten door zijn hoofd. Was dit soms een spion van Koning Nobel in een gedaante die hij nooit eerder gezien had? Was het misschien al de beul die achter hem aangestuurd was? Of was het gewoon een vreemdeling die er net zo beroerd aan toe was als hijzelf? Een verschoppeling, die niets bij zich had wat de moeite van het stelen loonde? Maar dan bedacht hij een andere taktiek. Misschien kon hij dit vreemde wezen misleiden en voor zijn eigen doelen gebruiken?
"Ik ben de dochter van Koning Nobel" zei Reinaert met een zacht hoog stemmetje, terwijl hij vurig hoopte dat dat gedrocht niet al stiekem onder zijn staart gekeken had. "Mijn vader is de heerser over het dierenrijk, en omdat hij vandaag hofdag houdt mocht ik voor een keertje alleen in het bos gaan wandelen".
"De hemel zij dank!" riep de pokdalige vreemdeling. "Dus u bent een prinses? Weet dan dat ik een prins ben die tijden geleden door een boze heks betoverd is, en dat ik al zoveel jaren op zoek ben naar een schone maagd die mij wil kussen. Frederik is mijn naam!".
Reinaert keek hem nu direct in de bolle ogen. Hij wreef met een elegant gebaar met zijn poot over zijn neus, want dat schepsel rook ook nog eens niet bepaald fris. "Dus je wilt dat ik je ga kussen?"
"Alstublieft, jongedame" riep de vreemdeling, " u zult zien wat voor een knappe jonge kerel ik in werkelijkheid ben. Één kusje maar, en u mag de ogen daarbij dicht doen als u mij te lelijk vindt".
De vos voelde de zoveelste kramp in zijn maag, maar hij wist niet of dat nu van de honger kwam of van zijn walging voor dit lelijke monster. "Ik mag de ogen dicht doen?" vroeg hij voor de zekerheid nog eens. Het beest knikte gretig.
Reinart sloot even zijn ogen en boog zij hoofd omlaag tot zijn bek vlak bij de pad was. "Maar u moet uw ogen ook dichtdoen" fluisterde hij zo zachtjes als hij maar kon. Het monstertje sloot zijn bolle ogen en schoof nog iets dichter naar de snuit van de vos toe.
Reinaert opende zijn ogen een heel klein beetje zodat hij net door de smalle spleten kon kijken, sperde zijn muil zover open als hij kon en verslond Frederik de Pad binnen een fractie van een seconde. Om precies te zijn slikte hij hem in zijn geheel in één keer door. "Ziezo", dacht Reinaert, "daarmee kom ik wel de avond door. Lekker is anders, maar er zullen wel wat calorieën in zitten".
Hij kroop wat verder in de struiken, boerde eens flink en rolde zich dan op om een beetje te slapen, met de staart over zijn ogen.
Rond middernacht werd hij wakker. Hij had flink liggen zweten en vreselijk slecht gedroomd. De pad lag als een steen in zijn maag, en de pijn in zijn buik was eerder toe- dan afgenomen. Reinaert greep naar zijn voorhoofd en schrok behoorlijk: het leek wel alsof hij hoge koorts had. Toen hij probeerde op te staan werd hij duizelig, tolde wat rond en viel op zijn rug.
"Je hebt mij doorgeslikt, vals kreng" riep een stemmetje vlak onder zijn middenrif. "Weet jij niet dat padden een heel giftige huid hebben die gaten in je maag kan branden?" Reinaert kromp van angst ineen en begon te kokhalzen, terwijl het bos rondom hem draaide als een draaimolen. Hij moest dit ding weer kwijt - hoe dan ook! - want hij voelde zich steeds beroerder. Na een tijdje deed het gebonk en geduw in zijn maag de rest: hij gaf over en braakte Frederik in zijn geheel uit. Zijn hele lichaam schokte van de inspanning, het zweet stroomde langs zijn hoofd, en hij besloot ten einde raad om toch maar in het holst van de nacht terug naar zijn burcht te sluipen, want daar had hij nog wat gestolen eieren in de kelder verstopt. Zijn achtervolgers zouden het immers al lang opgegeven hebben, en ze zouden pas de volgende dag weer verschijnen om de dagvaarding aan hem uit te reiken. Hij voelde zich zelfs zo ellendig dat het hem op dat moment ook niet zoveel kon schelen. Als het zover was zou hij wel weer een list verzinnen.
Zo hoorde hij ook niet dat Frederik de Pad hem nog toebeet: "Morgen ga ik naar de Koning en geef je aan, vuile schoft."
En toen ging het verhaal verder zoals iedereen het kent. De volgende ochtend kwamen de Beer en de Kater opnieuw naar zijn hol en Reinaert wist wederom te ontsnappen. Zijn trukendoos was namelijk haast onuitputtelijk. Maar uiteindelijk kreeg hij toch zijn verdiende loon, want in die tijd werd het kwaad nog consequent én hard gestraft.

Oh ja, thuis aangekomen greep Reinaert niet meteen naar de verstopte eieren, maar eerst naar zijn tandenborstel. Hij verlangde naar niets méér dan naar een schoon en fris gebit, en hij nam zich voor om nooit van zijn leven meer zonder tandenborstel op de vlucht te slaan.
En padden...die waren voortaan veilig voor hem.
Deze episode met Frederik de Pad is gedurende lange tijd verloren geweest: één van de pagina's die de tand des tijds niet doorstaan hadden. Maar Zevenblad heeft hem gereconstrueerd - uit perkamentsnippers - net op tijd voor Pinksteren.
Allemaal fijne, zonnige Pinksterdagen, en de groeten van Fokko de Vos.

Geweldig! Doe Fokke de hartelijke groeten terug. Mooie bloemen foto. Jij ook een fijne zonnig pinkster weekend. Graag gelezen.