In een tijd, heel lang geleden leefden in een klein dorp in de lage landen eens drie jonge, ongetrouwde mannen oftewel ‘jonggezellen’ zoals zij destijds ook wel werden genoemd. Hoewel er al menig dorpsmeisje getracht had de aandacht van één hunner te trekken, waren de drie steeds zo opgeslokt geweest door hun bezigheden, dat zij het dorpse vrouwelijk schoon niet eens opmerkten.
De eerste, genaamd Hendrik, logeerde in het dorp bij zijn oom, de dominee. Hij wilde dolgraag apotheker worden en hij legde zich de hele dag toe op het bestuderen van allerlei geneeskrachtige bloemen, planten en kruiden. Elke dag liep hij kilometers door velden en bossen, met zijn neus bijna op de grond, om maar de meest zeldzame bloempjes en plantjes te kunnen vinden. De tweede, genaamd Corneel, was de zoon van de burgermeester. Zijn droom was het om rechter te worden. Hij zat dan ook bijna dag en nacht met zijn neus in de wetsboeken.
De derde, genaamd Jannes, had een andere achtergrond. Hij was de zoon van een rijke boer uit een andere provincie. Als vierde zoon in het gezin had zijn strenge vader hem voortbestemd voor de handel; de oudste zoon zou immers de boerderij erven en voortzetten, de tweede zou in het leger zijn bestemming vinden en de derde in het klooster. De boer had daarom zijn vierde zoon aangemonsterd als zeeman op een schip, dat naar het Verre Oosten zou varen. Daar zou de jongen alle kansen krijgen om een rijke handelaar te worden, dacht de boer. Maar de jonge Jannes wilde dat helemaal niet, hij werd al zeeziek als hij met de veerpont de rivier overstak! Hij durfde echter niet openlijk tegen zijn vader in te gaan en, toen de tijd daar was om te vertrekken naar de havenstad waar zijn schip hem wachtte, vertrok de vierde boerenzoon. Met zijn plunjezak op de schouder, enkele daalders voor onderweg, de goede raad van zijn vader en een omhelzing van zijn huilende moeder, die dacht haar zoon voor het laatst te zien, verliet Jannes met een bezwaard gemoed huis en haard voor de onbekende wereld.
Hij had al enkele dagen gelopen en zijn thuis ver achter zich gelaten, toen hij op een kruising in de weg aankwam. Naar rechts zou de weg hem uiteindelijk bij de grote havenstad brengen, naar links liep een weg over heuvels en door bossen die hij niet kende. In een opwelling besloot de jongen de rechtse afslag links te laten liggen, zijn familie in gedachten vaarwel te zeggen en een nieuw leven voor zichzelf te zoeken.
Uiteindelijk belandde Jannes in het mooie dorp, waar hij zich thuisvoelde en als knecht bij de molenaar kon werken. Hij wist echter maar weinig af van molens of het molenaarsvak en daarom kroop hij de godganse dag door de molen heen om er maar zoveel mogelijk van te leren.
Zo studeerden de drie jonggezellen elk op hun eigen gebied een aantal jaren verder. Niet voor niets: Hendrik werd volleerd in de kruidenleer en opende zijn eigen apotheek. Corneel had met zijn uitgebreide wetskennis een functie gekregen bij het kantongerecht en Jannes kweet zich zo goed van zijn taak, dat de molenaar, die zelf geen kinderen had, hem aanwees als zijn opvolger en erfgenaam.
Eindelijk kwamen de neuzen van de drie uit de respectievelijke studies. Eindelijk keken hun ogen verder dan hun neus lang was. Maar toen geschiedde het volgende: alle drie de jonggezellen vielen als een blok voor hetzelfde meisje: de dochter van de bakker.
Niet zo gek, want het was een goed uitziende en goedlachse deerne, die voor iedereen wel een vriendelijk woord over had. En zo had de bakker ineens drie vrijers voor zijn mooie dochter Cato op de stoep staan! Cato vond al die aandacht wel leuk, maar ze wist niet goed wat ze met die drie kerels aan moest. Het idee er één te moeten kiezen en de andere twee teleur te stellen … Bij het idee alleen kreeg ze het al benauwd.
De bakker had intussen uitgebreid met elk van de drie vrijers gesproken; alle drie waren ze oprecht tot over de oren verliefd op zijn dochter en alle drie konden haar een goede toekomst bieden. Wat te doen? Wie te kiezen?
De bakker besloot tot een test. “Weet je wat?” zei hij tegen zijn dochter, die slapeloze nachten had van het dilemma van de drie vrijers. “We maken er een wedstrijd van. We laten de drie jonggezellen hier komen en in de bakkerij moeten ze dan een pannenkoekenmaal voor ons bakken. Dat is tenslotte niet te moeilijk.” Toch was dat op zich geen sinecure, want de bakker en zijn vrouw hadden – naast Cato – nog 10 kinderen. Er zouden dus vele pannenkoeken moeten worden gebakken. “We zullen allemaal kijken en proeven”, vervolgde de bakker tegen zijn dochter. “Degene, van wie we allemaal vinden, dat hij de beste pannenkoeken heeft gebakken, met hem zul je dan gaan trouwen. Wat vind je daarvan?” Het idee, dat het hele gezin over de bakkunsten van de drie vrijers zou oordelen, zodat zij er niet alleen voorstond, leek Cato wel wat en zij stemde ermee in.
Vervolgens bracht de bakker de drie vrijers van het plan op de hoogte. Met dezelfde ijver als zij hun studies hadden gedaan, sloegen de jonggezellen nu aan het pannenkoeken bakken om tijdens de wedstrijd maar zo goed mogelijk uit de verf te komen!
Eindelijk was de dag van de pannenkoekwedstrijd daar. In de bakkerij lag meel en zout klaar, waren boter, melk en eieren gereed gezet en stonden drie koekenpannen op het vuur. De drie vrijers maakten daarop hun beslag en sloegen aan het bakken. Hendrik graaide snel wat meel in zijn kom en klopte het beslag zo snel als hij kon. Als eerste was hij dan ook klaar om zijn pannenkoeken te bakken. Met flair gooide hij de ene na de andere pannenkoek hoog in de lucht om hem om te keren, daarbij net niet het plafond rakend. Vooral de jongste kinderen van de bakker vonden het prachtig! “Oho!” dacht Corneel, “Maar dat kan ik ook en nog wel beter!” Ook hij was vliegensvlug klaar met zijn pannenkoekenbeslag en begon met bakken. Corneel gooide zijn pannenkoeken zelfs zo hoog, dat deze steeds door de schoorsteen naar buiten vlogen. Hij moest dan naar buiten rennen om de pannenkoeken weer op te vangen. De bewondering van de bakkerskinderen was groot en joelend vuurden zij Corneel aan. Jannes was intussen rustig te werk gegaan. Hij had bijna onopvallend zijn beslag geklopt en daarna een grote stapel pannenkoeken gebakken, die zorgvuldig op een platte schaal waren opgestapeld.
Toen kwam het op het proeven aan! Verwachtingsvol begon het hele bakkersgezin aan de stapel pannenkoeken van Hendrik. Maar wat smaakten zij flauw! Hendrik bleek in zijn haast vergeten te zijn zout in zijn beslag te doen. Dan maar proeven van de stapel van Corneel; maar wat waren die pannenkoeken hard en vast! Corneel was in gedachten zo met het omhoog gooien bezig geweest, dat hij vergeten had om eieren door zijn beslag te roeren. Ineens was daar de stapel goudgele pannenkoeken van Jannes! Zonder veel opsmuk gebakken, maar mèt zout en mèt eieren: het waren heerlijke pannenkoeken voor smulpapen en iedereen liet ze zich dan ook goed smaken. Voor het hele gezin, inclusief Cato, was het duidelijk: Jannes had de beste pannenkoeken gebakken en was de uitverkoren vrijer. Zelfs de twee afgevallen vrijers waren vol lof over de heerlijke pannenkoeken van hun rivaal. En zo trouwde bakkersdochter Cato met molenaarsknecht Jannes en zij leefden nog lang en gelukkig. Overigens, pannenkoeken aten zij nog menig maal, want daarmee kon Jannes zijn vrouw altijd weer gelukkig maken.
Verteld door:
© ZiaRia.
(2018) Foto's: Office.microsoft.com, Pixabay.com, Wikimedia Commons.
Kijk voor andere artikelen en verhalen eventueel ook eens naar:
Portugees-sprookje-De-soepsteen
Taiwanees-sprookje-De-kleine-kikker
Tanzaniaans-sprookje-De-jongen-en-de-drie-wijze-dieren
Japans-sprookje-De-verliefde-katten-en-de-prinses
Of lees verder op:
https://tallsay.com/ziaria of
https://ziariasblog.wordpress.com/
Wat een leuk verhaal! Dit sprookje kende ik nog niet.